Iris Niejenhuis, fysiotherapeut
Wat doe je normaal gesproken in het WZA?
‘Ik werk nu sinds één jaar op de afdeling fysiotherapie in het Wilhelmina Ziekenhuis. Ik heb hier ook stage gelopen, was twee maal waarnemend fysiotherapeut en tenslotte kwam ik in vaste dienst. Ik begeleid mensen die moeten revalideren zowel klinisch als poliklinisch, dus in het ziekenhuis of mensen die van buiten het ziekenhuis langs komen voor fysiotherapie. Zoals bijvoorbeeld patiënten van de afdeling oncologie, vrouwen met borstkanker die net chemo of bestraling hebben gehad. Daarbij ligt de focus op het weer opbouwen van de conditie.’
Welke werkzaamheden verricht je nu door het coronavirus?
‘In het WZA werden op een gegeven moment ‘normale’ poli’s afgeschaald – ook oncologie – om coronapatiënten goed op te kunnen vangen en te kunnen behandelen, maar ook om de loopbewegingen in het ziekenhuis te verminderen. Ik meldde mij toen aan om coronapatiënten te laten revalideren. In principe is mijn werk niet veel anders geworden: oefeningen doen om de spierkracht en de conditie van een patiënt weer op te bouwen. Groot verschil is wel, dat ook ik me nu eerst in beschermde kleding – inclusief mondkapje en bril – moet hijsen voordat ik met de patiënt aan de slag kan.’
Hoe ervaar je deze hectische tijden?
‘Het was natuurlijk allemaal relatief nieuw voor ons. Want wat deed het virus met mensen? Ik kon daardoor vooral in het begin wat moeilijk de slaap vatten. Steeds weer nieuwe richtlijnen en maatregelen. En wat betekende dat voor ons functioneren?’
‘Op de intensive care krijg ik regelmatig te maken met mensen die nog aan de beademing liggen en net weer wakker zijn. En dan zie je, na weken in slaap te zijn gehouden, dat mensen héél veel verlies van spierkwaliteit hebben. Dat treedt al op na een paar dagen stil liggen, laat staan als iemand een maand in een kunstmatige slaap is gehouden. Dus begin je voorzichtig. Met handmotoriek. Vuist maken en strekken. En zo bouw ik dat op. Van hand naar schouder, van tenen naar heupen. Stapje voor stapje. En dan maar hopen dat ze er goed uitkomen, geen blijvende schade overhouden aan corona.’
‘Aan de andere kant zie je, dat als je een poosje bezig bent met deze patiënten, dat de spiermassa ook relatief snel weer terugkeert. Maar inderdaad, het virus zorgt ervoor dat het lichaam een enorme klap kan krijgen en ook mentaal hakt het er bij mensen in. Naast de oefeningen – of dat nu met coronapatiënten is of met oncologische patiënten – praat je als fysiotherapeut ook veel met deze mensen. Zodat ze ook hun verhaal even kwijt kunnen.’
‘Ja, ik schrik soms als ik zie hoe verzwakt mensen uit hun slaap komen. En het zijn niet alleen ouderen, hè. Hier liggen ook patiënten van 46 jaar, of 50’ers. Zó jong nog. Mensen met gezinnen, die nog volop in het leven staan. Dat grijpt me wel aan, ja.’
Maak je je zorgen over besmetting?
‘Wat de maatregelen betreft wil ik mensen op het hart drukken je daar ook aan te houden. De druk op de zorg is groot, wordt nu iets minder maar we moeten ervoor waken dat we weer een piek krijgen. Want ook wij zijn maar mensen, die hun grenzen hebben. En wat mezelf aangaat: natuurlijk speelt besmetting in mijn achterhoofd. Je bent thuis meer alert op een hoestje en denkt dan ‘ik zou het toch niet hebben…’ Dat is niet alleen zorgelijk voor mezelf, ik kan ook anderen besmetten. En ja, daar maak ik me soms best zorgen over.’
Naast alle narigheid in deze periode: wat voor positiefs komt hier uit?
‘Het mooie is, dat ziekenhuizen elkaar nu helpen. ‘Hoe doen jullie dit, hoe doen wij dat?’ En dan die kennis delen. Ik hoop echt dat dat na de coronacrisis in stand blijft. En ik zie mensen in mijn omgeving heel close met elkaar worden. Men zoekt, ondanks de fysieke afstand, meer contact met elkaar, zorgt voor elkaar. Digitaal of op een andere manier. Mijn oma van 93 zit bijvoorbeeld in een verzorgingstehuis, we zijn sinds half maart fysiek niet meer bij elkaar geweest. Maar door kaartjes en foto’s te sturen en even te zwaaien als we langs het tehuis komen, hebben we tóch contact. En dat voelt goed. Weet je, je komt er nu achter dat eigenlijk niets vanzelfsprekend is, dat het leven zómaar drastisch kan veranderen. Dus dat we elkaar nu helpen om deze tijd zo goed mogelijk door te komen, dát moeten we koesteren én vasthouden.’