Normaal is het zo dat bepaalde eiwitten, enzymen, ervoor zorgen dat suikers zoals lactose en glucose in de dunne darm worden opgenomen. Als er geen of minder van deze enzymen zijn, worden lactose en glucose pas verteerd in de dikke darm. Bij de vertering in de dikke darm komt er waterstofgasvrij. Dit gas komt in het bloed en daarna blaast u het via de longen uit. Naarmate uw dikke darm meer suikers moet verteren, zult u eerder last hebben van diarree, een opgeblazen gevoel, winderigheid of krampen.
Tijdens de waterstofademtest drinkt u eerst water met lactose of glucose. Daarna meten we met een speciaal apparaat hoeveel waterstofgas u uitademt. Hoe minder lactose of glucose uw dunne darm opneemt, hoe meer waterstofgas er in uw adem zit.
Dit onderzoek wordt meestal aangevraagd door een MDL-arts, soms door een internist.