Als iemand afasie krijgt, verandert de manier waarop u met elkaar communiceert. Dat is niet altijd gemakkelijk. Vaak kost het ook tijd om eraan te wennen.
We geven hier een aantal adviezen voor de gesprekspartner. De adviezen kunnen soms helpen zodat het gesprek wat gemakkelijker gaat.
- Spreek met elkaar op een volwassen manier, net als vóór de afasie.
- Maak oogcontact met de persoon met wie u praat. Praat duidelijk en langzaam. Let op: hard praten is niet nodig!
- Heb geduld en geef de ander de tijd, zonder te gaan onderbreken of verbeteren.
- Als iemand niet op een woord kan komen, kunt u proberen wat te helpen. Bijvoorbeeld door te vragen om het op een andere manier te zeggen.
- Praat niet te lang achter elkaar.
- Praat over onderwerpen die dichtbij iemand staan. Dingen uit iemands directe omgeving of waar iemand in geïnteresseerd is. Het kan helpen om vooraf het onderwerp van het gesprek te vertellen. Verander niet te snel van onderwerp.
- Tijdens een gesprek is een rustige omgeving prettig.
- Stel vragen waarop de ander met 'ja' en 'nee' kan antwoorden.
- Let goed op of de ander u begrijpt. En geef duidelijk aan of u de ander wel of niet begrijpt. Als u dit niet doet, kan iemand daar onzeker van worden. Zeg het eerlijk als u iets niet goed verstaat of niet weet wat ermee wordt bedoeld.
In plaats van praten kunt u ook gebruikmaken van andere communicatiemiddelen, zoals: woorden opschrijven, tekenen, uitbeelden of aanwijzen.